Gechanteerd door het Openbaar Ministerie

Woensdag 10 juni 2020 werd strafrechtadvocaat Han Jahae ’s middags gebeld door Lars Stempher, officier van justitie in de strafzaak Vandros waarin Willem Holleeder op 4 juli 2019 door de rechtbank was veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor betrokkenheid bij 5 onderwereldmoorden. Stempher was tevens aanklager in het hoger beroep van die strafzaak, samen met een oude bekende: Koos Plooij. Stempher vroeg aan Jahae of hij mij nog steeds vertegenwoordigde. “Er speelt sinds de vrijspraak van Kaatee niks strafrechtelijks meer, maar voor zover ik weet wel,” antwoordde Jahae.

‘Nieuwe witwasverdenking’
Stempher wilde een gesprek met mij hebben over de uitspraak van de rechtbank in het Vandros-proces, zo liet hij telefonisch aan mijn advocaat weten. In het vonnis had de rechtbank geoordeeld dat mijn gokhallen op de Wallen feitelijk eigendom waren van Willem Holleeder. Dat hadden voorzitter Frank Wieland en de twee andere zaakrechters een jaar eerder in hun onderzoek vastgesteld. “Daarmee heeft de rechtbank bepaald dat uw cliënt een stroman is van Holleeder. Dit heeft geleid tot een nieuwe witwasverdenking tegen de heer Kaatee,” stelde de officier zonder er doekjes om te winden. “Daarover willen wij uw cliënt graag spreken.”

Het gesprek met officier van justitie Stempher werd gepland op vrijdag 3 juli 2020 om 10.00 uur, precies 11 jaar na mijn vrijspraak in Kolbak. Locatie: het kantoor van Jahae.

Geen opname en geen proces-verbaal
Nieuwsgierig naar wat de officier van justitie met mij wilde bespreken, zat ik om 09.30 uur al te wachten in de grote vergaderruimte van het advocatenkantoor. Ik had mijn mondkapje afgedaan en voor me op tafel gelegd. Het was middenin coronatijd. Officier van justitie Lars Stempher bleek een man van de klok. Hij belde iets voor 10.00 uur aan en werd vergezeld door twee rechercheurs, een man en een vrouw, met mondkapje.   

De officier en de rechercheurs namen plaats in de vergaderruimte, op afstand van elkaar en van Han Jahae en ondergetekende zoals de coronaregels toen voorschreven. Nadat koffie was geserveerd, nam Stempher het woord.

“Dit gesprek is vertrouwelijk. Wij maken geen opname en gaan er vanuit dat u dit ook niet doet.” Nadat wij dit hadden bevestigd, zei Stempher: “Mooi zo. Wij maken geen proces-verbaal op van het gesprek.” 

De officier van justitie richtte zich tot mijn advocaat en viel gelijk met de deur in huis:

“Wij denken dat ‘de Wallenpanden’ feitelijk van meneer Holleeder zijn. Ze zijn in 2003 afgeperst van de heer Endstra en daarna witgewassen. Wij verdenken meneer Kaatee ervan dat hij hierbij behulpzaam is geweest. Hieruit volgt een verdenking conform artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Wij baseren deze verdenking op verschillende getuigenverklaringen, met name op een opgenomen gesprek tussen Astrid Holleeder, mevrouw Dijkhuis en meneer Holleeder. Uit dit gesprek blijkt dat meneer Holleeder de feitelijke eigenaar is van de gokhallen. Wij hebben onze visie gepresenteerd in de strafzaak Vandros. Blijkens het vonnis deelt de rechtbank onze visie, ook wat betreft het feitelijk eigendom van de gokhallen. Hoewel de uitspraak nog niet onherroepelijk is, kan dit wat het Openbaar Ministerie betreft niet zonder gevolgen blijven.”

Han Jahae kaatste de bal gelijk terug: “Cliënt betwist dat meneer Holleeder eigenaar is van de door u genoemde gokhallen en panden. Hij is daar in 2009 van vrijgesproken door het hof. Ben u op de hoogte van die vrijspraak?” Stempher knikte, daar was hij van op de hoogte.

“Hierover is dus al beslist,” vervolgde Jahae. “De gokhallen Molensteeg en Buddy Buddy en de panden waarin de hallen zijn gevestigd zijn bovendien verkocht. Althans, er zijn in 2018 koopcontracten gesloten. Zodra de koper over de benodigde vergunningen beschikt, vindt de levering plaats. Dit is met het OM afgestemd, ook dat de koopsom rechtstreeks naar het OM gaat als aflossing van de schuld die cliënt nog heeft bij de heer Paarlberg.”     

“Wij vinden La Lau geen goede partij”
“Wij kennen de koopcontracten van uw cliënt met meneer La Lau. Wij vinden La Lau echter geen goede partij. En het gaat ons niet alleen om de gokhallen Molensteeg en Buddy Buddy en de gokpanden. Het gaat ons om alle panden die meneer Grifhorst in 1992 heeft gekocht van de erfgenamen van Zwarte Joop. Wij denken dat die zijn gekocht met losgeld van de Heinekenontvoering. Dat heeft meneer Holleeder zelf verklaard in Vandros,” aldus Stempher.  

De Wallenpanden
Ik had het Vandros-proces globaal in de media gevolgd en heb enkele verklaringen voorbij zien komen die ik toevallig in de krant of op internet had gelezen. Dat Holleeder zou hebben beweerd dat de aankoop van het Casa Rosso-imperium in 1992 is betaald met het nooit teruggevonden deel van het Heinekenlosgeld, had ik kennelijk gemist.  

Ik nam het woord en wees Stempher erop dat de vijf panden waar de officier op doelde niet allemaal afkomstig zijn van de erfenis van Zwarte Joop. Na de overname van het Casa Rosso concern op 2 januari 1992, heeft Grifhorst nog twee panden in die buurt gekocht, panden die nimmer van De Vries zijn geweest. De verkopers van die panden zijn destijds, in 1993 en in 1994, betaald met geld afkomstig van een hypotheek van respectievelijk de FGH Bank en bierbrouwerij Oranjeboom. Daar kan onmogelijk Heinekenlosgeld bij betrokken zijn geweest, zoals de Stempher suggereert. Voor de overige drie panden geldt hetzelfde.

Via het verloop van de opgebouwde vervangingsreserve van Beleggingsmaatschappij Brouwersgracht BV, is reeds in de jaren ’90 door de belastingdienst en door rechercheurs uitgezocht en vastgesteld welk geld afkomstig van welke vastgoedtransactie destijds is aangewend voor de aankoop van de Wallenpanden. Dat Grifhorst de opbrengst uit de verkoop van de gebouwen Frieseweg 47 in Alkmaar en Overtoom 87 in Amsterdam in 1992, met instemming van de fiscus, heeft herbelegd in panden op de Wallen, waaronder het pand waar Casa Rosso is gevestigd, is dus al lang en breed bekend uit eerdere onderzoeken.

Strafrechtelijke en bestuursrechtelijke onderzoeken hebben jaren geleden uitgewezen dat het nooit teruggevonden losgeld is belegd in vastgoed in de Peperstraat in Zaandam. Nadat dit vastgoed in 1989 is verkocht, zou het losgeld vervolgens via buitenlandse constructies zijn geïnvesteerd in raambordelen in Alkmaar. Zo wordt dat althans beschreven in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 20 juli 2011 en het staat ook vermeld op de Wikipedia-pagina over de Heineken-ontvoering.

Chantage
Mijn uitleg of verklaring leek de officier niets te interesseren. Hij wilde het hebben over de reden waarom hij een gesprek met mij wilde hebben.      

“In het dossier hebben wij gezien dat mensen bij Holleeder in de tang zijn geraakt, waarvan een behoorlijk aantal het niet meer kan navertellen. Mogelijk is dat bij u ook het geval geweest meneer Kaatee, en heeft u onder dwang moeten meewerken aan de praktijken van Holleeder. Als dat het geval is geweest, staat de deur voor u op een kier en zijn wij bereid hierover het gesprek met u aan te gaan. Zo niet, dan gaan we u opnieuw vervolgen.”

Dát was de reden van zijn bezoek: om sterker de staan in het hoger beroep van het Vandros-proces wilde de officier een verklaring van dat ik de speelhallen onder dwang en dreiging van Holleeder van Endstra heb gekocht. Pure chantage. Kennelijk was het OM er niet helemaal zeker van dat ook het hof, net als de rechtbank, zo gemakkelijk mee zou gaan in het verhaal van de zussen Holleeder dat mijn ‘gokhallen’ feitelijk van hun broer waren. Dit hadden zij in de eerste aanleg van het Vandros-proces verklaard. Omdat dit geheim moest blijven hebben ze hier altijd over gelogen, zo beweerden Astrid en Sonja Holleeder.

Als ik zou ingaan op het voorstel van de officier, zou dit de verklaringen van Astrid en Sonja Holleeder ondersteunen waardoor hun verhaal betrouwbaarder zou overkomen.

Toen ik aan Stempher vroeg hoe hij het afleggen van zo’n verklaring voor zich zag, zei hij letterlijk: “Wij gaan die verklaring niet voor u dicteren meneer Kaatee. U zult dat zelf, in uw eigen woorden moeten verklaren.” Indien ik niet bereid was een verklaring af te leggen dat ik door Holleeder ben gedwongen om de gokhallen van Endstra te kopen, dan zou het OM mij opnieuw gaan vervolgen voor witwassen, zo dreigde de officier, want witwassen is een ‘voortdurend delict’. Zo noemde hij dat. Ik had toen nog geen idee wat Stempher daarmee bedoelde.

De enige manier om een nieuwe vervolging te voorkomen was dus het afleggen van een valse verklaring tegen W.F. Holleeder. Daar kwam het voorstel van de officier van justitie in feite op neer.  

Nog meer bangmakerij
Een arrestatie met alle toeters en bellen kon wat Stempher betreft achterwege blijven. Via mijn advocaat, zou ik vanzelf een uitnodiging krijgen om als verdachte een verklaring af te komen leggen op het politiebureau. Maar andere acties sloot hij niet uit, zoals een huiszoeking of beslaglegging.  

Officier van justitie Stempher ging nog een stap verder met zijn dreigement:

“Als wij een nieuwe strafzaak tegen u beginnen is dat niet alleen voor het witwassen van de Wallenpanden maar kijken we ook opnieuw naar het dossier Nieuwgraaf/Leijenbergh en naar de aankoop van uw woning.” 

Nog meer bangmakerij. Aan de aankoop van onze woning mankeert niks. Ik heb die in 2003 gekocht van Convoy Vastgoed BV. Volgens getuige Dennis Prins, die de transactie voor de verkoper heeft begeleid, heb ik daar toen “de hoofdprijs” voor betaald, zo verklaarde hij in Kolbak. Om die aankoop te kunnen doen heb ik een hypotheek afgesloten bij Staalbankiers.

Het opnieuw kijken of er bij nader inzien tóch strafbare feiten zijn gepleegd betrekking hebbende op de vennootschappen Nieuwgraaf 114 Holding BV en Leijenbergh Vastgoed BV, is eveneens zonde van de tijd. Tijdens het hoger beroep van het Kolbak-proces hebben mijn advocaat en ik de verdenkingen in dat dossier tot op het bot gefileerd. Nadat onze ‘Analyse Leijenbergh/Nieuwgraaf’ aan het gerechtshof en het OM was gepresenteerd, rekwireerde het OM voor dat onderdeel van de tenlastelegging niet voor niks tot vrijspraak.  

De officier van justitie verlangde uiterlijk vrijdag 10 juli 2020 antwoord van mij of ik gebruik wilde maken van de door het OM aangeboden ‘deur op een kier’. Daarna verlieten mr. Stempher en de twee rechercheurs het advocatenkantoor.  

Twee scenario’s
De denkwereld van de officier van justitie liet ruimte voor slechts twee scenario’s:

Scenario 1: Ik verklaar dat ik de Wallenpanden in 2002 (en niet in 2003 zoals Stempher in het begin van het gesprek stelde) van Endstra heb gekocht onder dwang en dreiging van Holleeder. In dat geval stond de deur van het OM ‘op een kier’ en was het OM eventueel bereid af te zien van een nieuwe strafzaak tegen mij.  

Scenario 2: Ik weiger die verklaring af te leggen. Dan zou het OM mij opnieuw gaan vervolgen voor het witwassen van ‘de Wallenpanden’ en mogelijk ook (opnieuw) voor andere strafbare feiten waarvan ik in 2007 en in 2009 ben vrijgesproken.    

Stel dat ik voor scenario 1 zou kiezen, hoe zou ik dan die niet bestaande dwang en dreiging van Willem Holleeder moeten verwoorden in de verklaring die de officier van justitie van mij verlangde? Wanneer, hoe en waarmee heeft Holleeder dan gedreigd? Dat zullen Holleeder en zijn advocaat zeker aan mij vragen als ik onder ede sta om de valse meinedige verklaring te verdedigen. Daar had het OM kennelijk nog niet over nagedacht.

Vóór mijn overname in 2002 was ik reeds mede-eigenaar van de bedrijven en de panden op de Wallen. Behalve verkoper Endstra, ondergetekende, de registeraccountant, de fiscalist en de notaris, is niemand anders bij de transactie betrokken geweest. Ook niet bij mijn onderhandelingen met Endstra. De notaris die de koopakten en de hypotheekakte heeft gepasseerd, was door Endstra aangewezen. Hij had deze notaris net aan een nieuw kantoorpand geholpen in de Haringvlietstraat waar de akten op 6 september 2002 in een relaxte gemoedelijke sfeer zijn ondertekend. Na de ondertekening van alle akten gaf Wim Endstra mij een hand en wenste mij succes met de bedrijven en de panden.

Dan gaan we de procedure in”
Het afwijzen van het deur-op-een-kier-aanbod van officier van justitie Stempher hield in dat mij een nieuwe strafrechtelijke procedure te wachten stond die weer jaren ging duren. Het zou de verkoop van mijn speelhallen en panden aan de heer La Lau verder frustreren en, naast de toch al forse advocaatkosten in verband met de nog lopende bestuursrechtelijke procedures, leiden tot nóg meer kosten voor juridische bijstand. Tenzij je advocaat of rechter van beroep bent, is procederen niet leuk. Het sloopt je, vooral als het zo lang duurt. Het heeft ook zijn weerslag op je privéleven. Dat was bepaald geen aantrekkelijk vooruitzicht. Dat realiseerde ik mij maar al te goed. Desondanks hoefde ik er niet lang over na te denken. Als het OM niks beters te doen heeft, doen ze hun best maar met die nieuwe vervolging. Die zie ik dan met vertrouwen tegemoet.

Dat was de boodschap die mijn advocaat op vrijdag 10 juli 2020 telefonisch aan Stempher heeft medegedeeld. De reactie van de officier van justitie was kort: “Dan gaan we de procedure in!”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.